Een aantal jaar geleden bevond ik mij van 9 tot 5 in een enorm kantoorpand in de randstad. Omringd door duizend collega’s verdeeld over negentien verdiepingen. Maar een andere aanwezigheid hield mij het meest in zijn greep. Het fenomeen waar ik hier voor de eerste keer in mijn leven kennis mee maakte, deed mijn wenkbrauwen fronsen. “Ze spreken hier gewoon een andere taal”, dacht ik. Een soort verbastering van wat ooit deel uitmaakte van normale conversaties. Of nou ja, verpaupering als je het mij vraagt. Maar waarom voeren we toch massaal dit kantoorjargon? Is deze ‘vernieuwing’ van woorden echt beter?
Ik had plots geen collega’s, maar kantoortijgers. Ik belandde in bilaterale overleggen en mensen wilden opeens even ‘iets tegen me aanhouden’. Ach, zolang we met ons team maar dicht op de bal zitten, dingen schuttingen, af en toe een koffietje doen, de stakeholders tevreden houden, voldoende brainen, lean en agile aan de slag gaan, er op het juiste moment een klap op geven, op de gong slaan wanneer we losgaan en de stip aan de horizon in acht blijven houden – komt alles goed, toch?
“Elke keer als ik een collega vraag om even te sparren of te co-creëren, sterft er een stukje van mij”
Zelfs nu ik weer ben neergestreken in het normaal zo nuchtere Friesland – waar we bekendstaan om het blokkeren van wegen en een schaatstocht die 22 jaar geleden voor het laatst plaatsvond – kom ik in aanraking met deze snel verspreidende epidemie. Maar ik sta niet alleen. Iedereen die op kantoor zit herkent de termen, sterker; je gebruikt ze waarschijnlijk zelf ook. Het klinkt voor mij als nagels die over een krijtbord gaan. Alsof iemand op drie centimeter van mijn oor met zijn mond open ongegeneerd een zak chips soldaat maakt. Het gevoel dat je hebt wanneer de kurk in je fles wijn belandt in plaats van dat-ie de juiste weg bewandelt. Je merkt het al; ik kom superlatieven tekort en het gebruik van dit kantoorjargon werkt voor mij als een rode lap op een stier.
Waarom? Omdat de pot de ketel iets verwijt, en dat doet pijn. Ook ik gebruik deze termen. Why, tell me why? Elke keer als ik een collega (lees: kantoortijger) vraag om even te sparren of te co-creëren – sterft er een stukje van mij. Ik raak mezelf kwijt. Verstrikt in een nachtmerrie waarin ik tijdens een potje levend ganzenbord in de put val en er niet meer uitkom. Alsof dit kantoorjargon zich als slapende Sovjet-spion al zijn hele leven in mij bevond en nu wakker is gekust. Het voelt niet als vooruitgang, maar als een griep die langzaam zijn intrede doet. Maar voor griep heeft je lichaam tenminste nog een oplossing; antivirussen. That’s it. We moeten dus ook voor deze ziekte op zoek gaan naar het antivirus.
“Want zeg nou zelf, we zijn de realiteit toch een beetje uit het oog verloren?”
Een antivirus voor mezelf en voor iedereen die zich de afgelopen jaren heeft verknocht aan functietitels zoals; ‘Mister chief executive and creative officer’. Want zeg nou zelf, we zijn de realiteit toch een beetje uit het oog verloren? We noemen iemand bij de Mac toch ook geen ‘Chief executieve meat distribution consultant’ of een schilder ‘Industrial coating expert indoor and outdoor’? Het lijkt soms wel alsof de meest nuchtere mensen op kantoor veranderen in een soort Emile Ratelband, en laten we wel wezen; daar wil toch niemand op lijken?
Maar begrijp me niet verkeerd, ik vind verandering prima. Ik hou ervan zelfs. Maar het moet wel vooruitgang zijn. Iedereen is vrij om te doen en zeggen wat-ie wil. Maar laten we even evalueren. Hergroeperen. Nieuw is niet altijd beter. Zoals Tussen Kunst en Kitsch regelmatig bewijst hebben dingen uit het verleden ook waarde. Soms waren ze vroeger zelfs beter. Neem nou de ozonlaag, het regenwoud of Patty Brard. We moeten ons in ieder geval op kantoor behoeden voor dit soort immense zelfdestructie. En ook al schrijf ik dit vooral om mezelf een spiegel voor te houden, raad ik iedereen aan om ook eens op te letten hoeveel kantoorjargon er dagelijks van de tong rolt. Voordat we ons bevinden in een doolhof met een gebarricadeerde uitgang en de puzzel niet meer op te lossen is.
Ik besef dat ik niet preek voor eigen parochie, want zeker als tekstschrijver word je nu eenmaal wild van lekkere woorden. Ook ik kan genieten van de speeches van Thierry Baudet, maar die zie ik als satire en verwar ik in de verste verte niet met politiek. Terwijl creativiteit vaak toch hand in hand moet gaan met effectiviteit. De balans moet gelijk zijn. Want scheve machtsverhoudingen binnen een relatie, dat is pas achterhaald. Daarnaast moet je bij jezelf nagaan wat de waarde is van het vervangen van een woord. Dure dingen hebben vaak veel waarde, maar deze dure woorden vaak niet. Het lijkt bijna een opgevoerde act als je louter kantoorjargon gebruikt. En kom op, in een tijd waarin transparantie naar je klanten als organisatie zo enorm belangrijk is, kan het toch niet dat je intern niet ‘echt’ bent? Laat staan dat je jezelf voor de gek houdt.
“Nieuw is niet altijd beter”
Ik las laatst dat ‘Acousticofobie’ de angst is voor geluid. In mijn geval is dat blijkbaar het horen van kantoortaal. Tuurlijk, sommige nieuwe woorden uit de kantoorencyclopedie zijn beter dan hun voorganger. Maar vraag je nou eens af bij al het kantoorjargon dat je gebruikt; voegt het nou echt iets toe of draag ik hiermee alleen bij aan een Acousicofobie-aanval van een collega? Als eerste stap in de goede richting moet ik ook mijn eigen vrije val een halt toeroepen. Dus in plaats van Copywriter bij Junction creative + digital agency, ben ik vanaf vandaag gewoon weer tekstschrijver bij een reclamebureau.